Toerzeiler Blogs

Al is de toestand zorgelijk, ...

Al is de toestand zorgelijk, ...


Laat ik eerst de context schetsen. Wij – schipper R., opstappers P. en ondergetekende – waren met onze Dehler 39 op de terugweg na de geslaagde Toerzeilers-rally van juli 2021 naar Norderney:
Norderney in plaats van Lowerstoft, waar we vanwege de coronamaatregelen niet heen konden.
Scherp aan de wind voeren wij westwaarts langs de Duitse wadden. Aardig zeilweer, zuidwest vijf, golven van anderhalve meter, twee knopen stroom mee. Aan het begin van de middag, bij Nederland aangekomen, moesten we een wat zuidelijkere koers gaan varen. Die was niet bezeild, dus het werd motoren: grootzeil gestreken en een klein stukje fok laten staan voor de stabiliteit. Meteen een stuk minder comfortabel – met de wind pal tegen worstelden we ons hakkend door de golven een weg naar huis. En toen ging het mis...
Door het gestamp van de boot was de harp van de grootzeilval ongemerkt losgeschoten. In een vlaag van opruimwoede had een van ons de val intussen opgeschoten en netjes opzijgelegd. Tot P. naar boven keek en opmerkte: ‘Is dat de grootzeilval die ik boven in de mast zie slingeren?’ Dat bleek te kloppen. Weer vieren hielp niet; integendeel, de val knoopte zich op 18 meter hoog lekker vast in de verstaging. AI! – geen grootzeil meer ter beschikking. Maar goed, we voeren op de motor, dus geen probleem. We konden een dikke zes knopen aanhouden, dus we zouden rond een uur of acht in Terschelling zijn.
De motor dacht daar heel anders over. Een paar uur lang had hij rustig snorrend zijn werk gedaan; toen ineens ‘prt, prt, prt, poef, …’ en daarna stilte! Opnieuw starten: niets. Nog een keer starten: nog steeds niets. Dan kun je wel doorgaan tot de startaccu leeg is, maar daar schiet je niets mee op.
Was onze toestand zorgelijk? Ja, best wel: een paar mijl uit de kust van Schiermonnikoog bij inmiddels windkracht zes en golven tot twee meter, zonder zeil en zonder motor: daar word je niet vrolijk van. Maar paniek? Nee, niet meteen 'pan-pan’ gaan roepen op kanaal zestien en dan maar wachten tot de Kustwacht je met een helikopter van boord komt halen – dat doen ze toch niet...
Onze opties nalopend:
Optie één – geen grootzeil maar wel een fok. Daar kun je best mee vooruitkomen. Dus de fok helemaal uitgerold, een zuidelijkere koers gekozen en, zie, we waren weer op weg. Het schoot natuurlijk niet op want we moesten laveren omdat we anders het strand op zouden varen; inmiddels hadden we ook de stroom tegen gekregen.
Optie twee, een half uur later – ‘Geen grootzeil klopt niet. Een grootzeil hebben we; alleen geen grootzeilval. Wel een ongebruikte spinakerval!’ Die zit aan de verkeerde kant van de mast, dus het hele grootzeil hijsen ging niet; we kwamen tot het eerste rif. Daarmee zeilden we een stuk sneller (vijf knopen) en stabieler. En dan straks bij Terschelling om een sleepje vragen via de marifoon?
Optie drie, weer een uurtje later – ‘Zou de motor het misschien weer doen, nu hij afgekoeld is? Niet erg waarschijnlijk, maar toch maar even proberen.’
En jawel hoor, nu kwam de motor al bij de eerste poging aarzelend tot leven. Niet van harte, meer dan 1500 toeren zat er niet in, maar we hadden in ieder geval voldoende power om op eigen kracht Terschelling aan te lopen.
Fingers crossed - we durfden de motor niet meer uit te zetten – vorderden we langzaam langs Ameland en Terschelling westwaarts, uiteraard met een flinke vertraging. Het was al half elf toen we de Brandaris in zicht kregen. Bij onze eerste naderingspoging raakten we iets op de bodem met onze twee meter kiel, waar het volgens de kaart drie meter diep moest zijn. Dus kozen we de veilige omweg via het diepere Stortemelk. Maar ja, dan ben je bijna halverwege Vlieland. Het was dan ook al stikdonker toen we eindelijk het zeegat tussen Vlieland en Terschelling invoeren.
Ik vind dat geen feest. Overal lichtjes, waarvan je de afstand niet goed kunt inschatten; vissersboten die plotseling uit het niets opdoemen; ondieptes die volgens de kaart voor je kiel liggen, …
Maar varend op de plotter en met een zaklamp op het dek naar de onverlichte boeien zoekend konden we toch netjes de geul naar de haven van Terschelling vinden. Om kwart over drie ‘s nachts lagen we afgemeerd, geholpen door een vriendelijke buurman, die uit zijn kooi was gekomen om ons langszij vast te leggen. Een flinke borrel op de goede afloop hadden we toen wel verdiend!
Hoe liep het af? Wel goed eigenlijk.
Met behulp van de mastklim-installatie van R. was de grootzeilval de volgende ochtend binnen een half uur weer beneden aan dek.
De motor aan de praat krijgen kostte meer tijd. We gingen uit van de theorie dat er door het harde stampen van de boot vuil van de bodem van de tank was opgewerveld en de aanvoer van diesel verstopte. Eerst het brandstoffilter maar eens vervangen. Dat hielp niet. Uiteindelijk ontdekten we dat de aanvoerleiding vanuit de tank verstopt zat. Alle pogingen tot doorblazen en doorprikken liepen op niets uit. Maar een dieseltank heeft twee leidingen: een aanvoer- en een retourleiding. De retourleiding was natuurlijk wel open! Onze theorie: als we de leidingen omdraaien, dan kan er via de open retourleiding diesel naar de motor en kan de brandstofpomp zelf misschien de verstopte aanvoerleiding doorblazen.
De praktijk: verdraaid, het werkt! Na het starten bleef de motor goed lopen en toen we daarna de leidingen controleerden, bleken ze allebei weer open te zijn. Dus rond het middaguur verlieten we de haven van Terschelling en zeilden probleemloos naar Harlingen. De volgende dag voeren we even probleemloos onze thuishaven Lelystad binnen: einde van een mooie, opwindende en leerzame Toerzeilers-reis